reflecties op literatuur, kunst, gevoel, architectuur, samenleving
reflecties op literatuur, kunst, gevoel, architectuur, samenleving
Over tijd, spel, schrijver en het moment vóór het breken
Er zijn romans die een verhaal vertellen, en er zijn romans die zichzelf vertellen — die halverwege stoppen, omkijken, opnieuw beginnen, en pas in die beweging laten zien wat ze werkelijk zijn.
Don Quichot is volgens velen de eerste roman in de literatuurgeschiedenis. Een roman die door een valse auteur werd gekaapt en door zijn schrijver, Miguel de Cervantes, moest worden teruggenomen. Een roman waarin de personages op een gegeven moment weten dat ze gelezen worden. Een roman dat zijn eigen lezers het verhaal binnen laat wandelen. Dat maakt het uniek.
Het verhaal begint eenvoudig genoeg: een man uit de lagere Spaanse adel in de Gouden Eeuw slaat zichzelf op een dag tot ridder — op een absurde manier — en trekt de wereld in om ridderlijke idealen te dienen. Vergezeld van een boer op zijn ezel, begint hij zijn reis op een paard dat het omgekeerde is van de naam die hij eraan geeft. Hijzelf bezit allesbehalve ridderlijke kwaliteiten. In dat eerste deel lijkt hij een goedbedoelende, naïeve en hallucinerende man van middelbare leeftijd. Als parodie op de ridderroman die subtiel de draak steekt met de geldende normen van die tijd, heeft het werk behoorlijk succes.
Maar dan krijgt Cervantes te maken met een ghostwriter die een vals tweede deel schrijft over de avonturen van zijn personage. Dat verplicht hem een eigen tweede deel te publiceren. En in dit echte tweede deel is Don Quichot niet alleen ouder — hij wordt ook iets anders: iemand die herkend wordt. Mensen binnen het boek kennen zijn avonturen. Ze spelen ermee. Ze zetten decors op. Ze regisseren zijn waanzin alsof het theater is. Don Quichot wordt een persoon die zich bewust is van zijn fictieve aard, en hij schikt zich erin.
En op een bepaald moment, ergens in dat tweede deel, moet Don Quichot zijn grootste illusie onder ogen zien: Dulcinea del Toboso. De vrouw die hij nooit heeft ontmoet maar altijd heeft gediend. De vrouw die bestaat omdat hij haar wil laten bestaan.
Wanneer zij verschijnt — of beter: wanneer anderen haar voor hem laten verschijnen — moet hij kiezen. Niet tussen waan en waarheid. Maar tussen wat hij ziet en wat hij moet blijven zien om te kunnen blijven bestaan.
Dit is het moment vóór het breken.
Het moment waarop het spel zichtbaar wordt, maar nog niet is afgelopen.
Het ontstaan van de moderne mens
In het eerste deel maken we kennis met Alonso Quijano, een onopvallende dorpsedelman die zich langzaam verliest in ridderromans. Wat hem overkomt is geen plotse waanzin, maar een geleidelijke kolonisatie van zijn waarneming door literaire vormen. Zijn werkelijkheid wordt niet vernietigd, maar herschikt. Hij leest niet meer over ridders — hij gaat voortaan leven volgens het grammaticale systeem van de ridderroman.
De transformatie is volledig: hij wordt ridder, noemt zich Don Quichot de la Mancha, doopt zijn uitgemergelde paard Rocinante en creëert zijn dame Dulcinea del Toboso. Opvallend is dat zijn waan geen chaos is, maar een perfect sluitend betekenissysteem. Elk detail krijgt zijn plaats. Elk toeval wordt lot. Elk misverstand wordt betovering. Zijn wereld is onwrikbaar omdat zij niet door feiten wordt gedragen, maar door innerlijke noodzaak.
Wanneer Don Quichot voor het eerst alleen op pad gaat, zien we dit systeem in volle werking. Een herberg wordt een kasteel omdat een ridder nu eenmaal langs kastelen reist. Een waard wordt een kasteelheer omdat iemand hem tot ridder moet slaan. Prostituees worden edelvrouwen omdat een hof zonder dame ondenkbaar is. De realiteit wordt niet ontkend — zij wordt hervertaald. Dat hij vervolgens wordt mishandeld, bespot en toegetakeld, vormt geen weerlegging van zijn project, maar juist een bevestiging ervan. Ook vernedering hoort bij het ridderlijk lot. Wanneer hij zwaargewond terugkeert naar huis, komt hij niet terug als ontgoochelde man, maar als beproefde held.
Zijn tweede tocht begint samen met Sancho Panza, een arme boer uit het dorp die zich laat meeslepen door de belofte van een eiland om te besturen. Met hun beider vertrek ontstaat de fundamentele spanning van de roman: het dubbele perspectief. Don Quichot ziet de wereld zoals zij zou moeten zijn; Sancho ziet haar zoals zij is. Voor Don Quichot zijn molens reuzen, herbergen kastelen en boeren edellieden. Voor Sancho blijven molens molens, herbergen herbergen en boeren boeren. De roman wordt voortgedreven door de frictie tussen deze twee zienswijzen. Sancho corrigeert, Don Quichot herinterpreteert. Geen van beiden wint ooit definitief. De werkelijkheid blijft telkens opnieuw onderhandelbaar.
In de episode van de Sierra Morena bereikt dit spel een radicale intensiteit. Don Quichot trekt zich terug in de wildernis om boete te doen, naar het voorbeeld van zijn literaire held Amadís de Gaula. Maar hier speelt hij zijn waanzin niet langer louter uit overtuiging — hij imiteert haar bewust. Hij weet dat hij een rol speelt, en speelt haar des te radicaler. De wildernis wordt een identiteitslaboratorium waarin hij zichzelf ontmantelt als persoon en opnieuw opbouwt als figuur.
Cervantes toont hier iets revolutionairs: identiteit is geen essentie, maar een rol die men telkens opnieuw opneemt. Men is niet wat men is; men wordt wat men speelt. Zoals de toneelschrijver Pedro Calderón de la Barca het later zou omschrijven: "We veinzen wie we zijn en we zijn wie we veinzen."
Aan het einde van het eerste deel wordt Don Quichot door een list gevangen genomen, in een kooi geplaatst en naar huis gebracht. Ook dit leest hij als een betovering. Zelfs zijn gevangenschap wordt geïntegreerd in zijn systeem. De waan blijft intact. Er is geen genezing, slechts uitputting.
Het tweede deel opent een volledig nieuw register. Tussen beide delen was het valse tweede deel van Don Quichot verschenen, geschreven onder het pseudoniem Avellaneda. Cervantes verwerkte deze inbreuk rechtstreeks in zijn roman en maakt zijn boek daardoor radicaal metatekstueel. Don Quichot weet nu dat hij een boekpersonage is. Mensen herkennen hem, hebben over hem gelezen, verwachten dingen van hem, lokken hem uit en manipuleren hem voor hun vermaak. Zijn waan is niet langer een privé-illusie, maar een sociaal geproduceerde voorstelling. De wereld speelt nu actief mee in zijn fictie — alsof hij in een reality show meespeelt en mee het scenario bepaalt.
In deze wereld krijgt Sancho tijdelijk het hem beloofde eiland en bestuurt het verrassend goed, met gezond verstand als leidraad. Wat aanvankelijk als karikatuur bedoeld is, wordt een morele omkering. Sancho blijkt wijs, rechtvaardig en menselijk te regeren. Hij luistert, weegt, oordeelt met mildheid. De eenvoudige boer blijkt verstandiger dan de elites die hem omringen. Hier verschuift de machtsas van de roman: niet de droom, maar het lichaam, niet de retoriek, maar de ervaring blijkt de betere gids.
Het diepste breukmoment van de roman volgt in de betoveringsscène van Dulcinea. Wanneer Sancho een boerin als Dulcinea presenteert, ziet Don Quichot voor het eerst de werkelijkheid zoals Sancho haar altijd zag: rauw, ontdaan van idealisering. De droom en de werkelijkheid vallen hier niet samen, maar worden voor het eerst openlijk als discrepantie ervaren. En precies hier voltrekt zich zijn beslissende beweging: hij ontkent niet wat hij ziet, maar verklaart het via betovering. Hij erkent de breuk en overbrugt haar met een verhaal.
Dit is geen naïeve waan meer, maar een bewuste epistemologische keuze. Hier ontstaat de moderne mens: iemand die weet dat zijn waarden geconstrueerd zijn, dat zijn idealen niet samenvallen met de feiten, en die toch kiest om zich eraan te binden.
Het einde is onvermijdelijk. Don Quichot wordt verslagen door de Ridder van de Witte Maan — een vermomde dorpsgenoot. De voorwaarde van zijn nederlaag is hard: hij moet ophouden ridder te zijn. Hij keert terug naar huis, herneemt zijn oude naam Alonso Quijano, zweert zijn waan af en sterft als "genezen" man.
Maar juist op dat moment voltrekt zich de laatste omkering: Sancho smeekt hem om nog één keer te vertrekken, nog één keer te dromen. De scepticus is de gelovige geworden. De droom sterft in Don Quichot, maar leeft verder in Sancho als onuitwisbaar verlangen.
Zo sterft Don Quichot niet als een waanzinnige, maar als iemand die zijn fictie heeft doorleefd tot uitputting. Hij sterft niet aan vergissing, maar aan helderheid. En Sancho blijft achter als de drager van het onmogelijke verlangen.
Het moment waarop Don Quichot zichzelf kiest
Stel je voor: je hebt je hele leven geleefd volgens bepaalde principes. Je hebt jezelf gebouwd rond een idee van wie je bent en wat belangrijk is. En dan komt het moment waarop de werkelijkheid je recht in het gezicht kijkt en zegt: het klopt niet. Dit is wat er gebeurt met Don Quichot in het tweede deel van de roman, in een scène die zo simpel lijkt dat je hem bijna over het hoofd ziet. Sancho presenteert drie boerinnen op ezels en zegt: "Kijk, daar is Dulcinea, uw geliefde dame." Don Quichot kijkt. Hij ziet wat wij allemaal zouden zien: drie gewone boerinnen op ezels. Geen prinses. Geen schoonheid. Geen dame. En hier gebeurt iets opmerkelijks. In het eerste deel van de roman zag Don Quichot molens en dacht oprecht dat het reuzen waren. Hij zag herbergen en was overtuigd dat het kastelen waren. Hij leefde in zijn eigen werkelijkheid en die werkelijkheid was echt voor hem. Maar nu, in dit moment met Dulcinea, gebeurt er iets anders. Hij ziet de boerinnen. Hij weet dat Sancho liegt. Hij registreert de kloof tussen wat hij altijd heeft gedacht en wat er voor hem staat. En dan kiest hij. Hij kiest om te zeggen: "De tovenaars hebben haar betoverd. Dit is niet de echte Dulcinea. Zij is hier, maar verborgen onder een betovering." Dit is geen waanzin. Dit is iets veel interessanter. Dit is het moment waarop iemand bewust een verhaal kiest boven de realiteit omdat het alternatief — leven zonder dat verhaal — ondraaglijk is.
De wildernis als voorbereiding
Om te begrijpen waarom dit moment zo cruciaal is, moeten we terug naar een eerdere scène: de Sierra Morena. Don Quichot trekt zich terug in de wildernis en begint daar iets merkwaardigs te doen. Hij imiteert bewust de waanzin van zijn literaire held Amadís de Gaula. Hij springt rond, hij gilt, hij doet alsof hij gek is — maar hij weet het. Sancho vraagt verbaasd: "Waarom doet u dit als er niemand kijkt?" En Don Quichot antwoordt, in feite: "Omdat het erbij hoort. Een ridder moet dit doen." Hier zie je al de scheur ontstaan. Hij speelt een rol en weet dat hij een rol speelt. De wildernis wordt een soort laboratorium waar hij kan experimenteren met wie hij is zonder het oordeel van anderen. Het is alsof hij oefent voor wat later komt: het moment waarop hij bewust moet kiezen tussen wie hij wil zijn en wat de wereld hem toont.
Woorden die werelden maken
Cervantes was geniaal in het laten zien hoe taal werkelijkheid creëert. Don Quichot zegt "kasteel" en voor hem is het een kasteel. Sancho zegt "herberg" en voor hem blijft het een herberg. Wie heeft er gelijk? Het grappige is: die vraag heeft geen zin. Want zodra je beseft dat ieder van ons de wereld benoemt vanuit zijn eigen perspectief, dat we allemaal woorden gebruiken die geladen zijn met onze eigen betekenissen en verwachtingen. We leven allemaal in taal, en taal geeft vorm aan wat we zien. In carnavaleske tradities — denk aan maskerades, aan volksfeesten waar de gek koning wordt en de koning gek — wordt de normale orde tijdelijk omgekeerd. Alles is anders, maar dan komt het feest ten einde en keert alles terug naar normaal. Cervantes suggereert iets radicalers: wat als het masker nooit meer afgaat? Wat als we altijd al spelen wie we zijn? Dulcinea is het extreme voorbeeld hiervan. Zij bestaat alleen in taal. Don Quichot heeft een boerendochter uit zijn dorp genomen — Aldonza Lorenzo — en haar getransformeerd in een prinses door simpelweg haar naam te veranderen en over haar te spreken alsof ze een prinses is. Zij is woord geworden vlees, of beter: woord dat vlees probeert te worden maar het nooit helemaal wordt. Het model dat ons leeft Hier wordt het interessant. De filosoof René Girard stelde dat we nooit direct verlangen naar dingen. We verlangen wat anderen ons leren te verlangen. We zien iemand iets willen en denken: dat wil ik ook. Het verlangen is niet van onszelf; het is gekopieerd. Don Quichot wil niet echt Dulcinea. Hij wil zijn zoals Amadís de Gaula, zijn literaire held. Amadís had een onbereikbare dame, dus moet Don Quichot ook een onbereikbare dame hebben. Het punt is niet Dulcinea te bereiken — het punt is het verlangen zelf, want dat verlangen bewijst dat hij een echte ridder is. Dit verklaart waarom Dulcinea altijd op afstand moet blijven. Zodra ze bereikbaar wordt, stort het hele systeem in. Een ridder moet strijden voor zijn dame, maar haar nooit bezitten. Het verlangen is het doel. En dan presenteert Sancho drie boerinnen. Het object verschijnt eindelijk — maar het klopt niet met het model. Als dit Dulcinea is, dan betekent dat dat het hele verhaal een leugen was. Dan is er geen dame om voor te strijden, geen ideaal om na te jagen. Dan blijft er alleen een oude man over die zichzelf voor de gek houdt.
De spiegel die terugkijkt
In de barok — de tijd waarin Cervantes schrijft — raakt Europa geobsedeerd door spiegels, illusies, het vervagende onderscheid tussen echt en nep. Velázquez schildert Las Meninas, waarin je niet weet of je naar het schilderij kijkt of dat het schilderij naar jou kijkt. Calderón schrijft La vida es sueño over een prins die niet weet of hij droomt of wakker is. Cervantes doet iets soortgelijks. Dulcinea is als een spiegel waarin Don Quichot zichzelf weerkaatst. Maar die reflectie is gebaseerd op eerdere reflecties — op ridderromans die zelf gebaseerd zijn op eerdere verhalen, in een eindeloze keten van kopieën zonder origineel. En hier zit de genialiteit: Cervantes laat ons, de lezers, in dezelfde positie achter. Wij lezen Don Quichot en zoeken naar de "echte" betekenis, net zoals Don Quichot zoekt naar de "echte" Dulcinea. En we vinden alleen maar interpretaties, reflecties, betekenissen die we er zelf inleggen. Het boek houdt ons een spiegel voor.
Het moment van de keuze
Laten we terugkeren naar die scène. Sancho wijst naar drie boerinnen. Don Quichot kijkt. In het eerste deel zou hij gezien hebben wat hij wilde zien. Maar nu is hij ouder, vermoeider. Hij heeft geleerd dat de wereld niet meewerkt aan zijn dromen. Hij ziet de boerinnen zoals ze zijn. Dit is het moment. De breuk. De scheur tussen ideaal en werkelijkheid ligt open en bloot voor hem. En wat doet hij? Hij introduceert het begrip "betovering". De tovenaars hebben Dulcinea veranderd in een boerin om hem te kwellen. Zij is daar, maar verborgen. Het is niet dat zijn droom vals is — het is dat er krachten zijn die hem tegenwerken. Dit is briljant en tragisch tegelijk. Want Don Quichot weet dat hij liegt tegen zichzelf. Hij ziet de discrepantie. Hij voelt de kloof. Maar hij kiest ervoor die kloof te overbruggen met een verhaal, omdat het alternatief — de leegte, de betekenisloosheid, het toegeven dat zijn hele leven een vergissing was — te verschrikkelijk is om onder ogen te zien. De filosoof Sartre zou dit drie eeuwen later "kwade trouw" noemen: je weet dat iets niet klopt, maar je doet alsof je het niet weet omdat de waarheid te pijnlijk is. Waarom dit ons allemaal aangaat Dit is niet alleen Don Quichots probleem. Dit is het moderne menselijke probleem. We leven in een wereld waarin we weten dat veel van onze overtuigingen geconstrueerd zijn. We weten dat nationale identiteiten verzonnen zijn, dat culturele tradities ooit bedacht werden, dat onze persoonlijke verhalen over wie we zijn deels fictie zijn. En toch moeten we blijven leven, blijven kiezen, blijven betekenis geven. Denk aan relaties waarin je bepaalde tekenen negeert omdat je het verhaal wilt behouden. Denk aan carrières waar je in blijft geloven ondanks signalen dat het misschien niet je weg is. Denk aan idealen die je blijft koesteren terwijl de werkelijkheid ze steeds weer tegenspreekt. Telkens kiezen we — bewust of onbewust — voor onze eigen versie van "betovering". We introduceren verklaringen die de kloof overbruggen tussen wat we willen geloven en wat we zien. Want het alternatief — volledig opgeven, nihilisme, de bekentenis dat het allemaal zinloos is — voelt ondraaglijk. Cervantes laat ons dit zien in 1615, maar het is alsof hij over ons schrijft, nu, vandaag. Don Quichot is niet de gek die we kunnen uitlachen vanuit een veilige afstand. Hij is de spiegel waarin we onszelf herkennen. Het moment in de betoveringsscène is niet alleen zijn moment — het is ons moment, telkens opnieuw. De vraag die Cervantes stelt is niet: "Moet je stoppen met dromen?"
De vraag is: "Wat doe je wanneer je weet dat je droomt, en toch moet blijven leven?" "En wellicht, Sancho, is die boerin die je zag niet Dulcinea, en hebben de tovenaars die mij vervolgen haar gedaante aangenomen om mij te misleiden en te kwellen... Maar niettemin blijft zij voor mij Dulcinea del Toboso, de schoonste vrouw ter wereld." — Don Quichot, Deel II, Hoofdstuk X
Over lezen, weten en toch geloven
We lezen Don Quichot vandaag, in een wereld die zichzelf steeds bewuster wordt van zijn eigen constructies. Een wereld waarin algoritmes onze voorkeuren voorspellen voordat we ze voelen, waarin identiteiten niet langer gegeven maar gekozen zijn, waarin werkelijkheid gemedieerd wordt door schermen en filters. We leven in de wereld die Cervantes voorspelde: een wereld waarin iedereen weet dat het verhaal geconstrueerd is, en toch blijft meespelen.
Don Quichot is niet meer de gek die we kunnen bespotten vanuit een veilige afstand van rationaliteit. Hij is de spiegel waarin we onszelf herkennen. Elke keer dat we een politiek ideaal blijven koesteren ondanks de empirie die het weerspreekt. Elke keer dat we een relatie in stand houden door bepaalde tekenen te negeren en andere op te blazen. Elke keer dat we een carrière, een project, een geloof blijven volgen terwijl we weten dat de grondslag wankel is — dan zijn we Don Quichot in de betoveringsscène. Dan kiezen we bewust voor de betovering omdat het alternatief ondraaglijk is.
Dit is geen aanklacht. Het is een beschrijving van de menselijke conditie. We zijn betekenisproducerende wezens in een universum dat geen intrinsieke betekenis biedt. We moeten kiezen — niet tussen waarheid en leugen, maar tussen betovering en leegte.
Cervantes schrijft dit in 1615, maar het voelt alsof hij schrijft voor ons, nu, in deze salon, op deze avond. Want wat doen we hier, samen, als we over literatuur praten? We projecteren betekenis op tekst. We bouwen verhalen over verhalen. We betoveren woorden tot ideeën, ideeën tot waarheden, waarheden tot levenslessen. We weten dat het constructies zijn. En we doen het toch.
Misschien is dat de grootste les van *Don Quichot*: niet dat we moeten stoppen met dromen, maar dat we moeten leren dromen met open ogen. Niet dat we moeten kiezen tussen ideaal en werkelijkheid, maar dat we moeten leren leven in de spanning tussen beide. Niet dat betovering een vergissing is, maar dat betovering een noodzaak is — zolang we maar weten dat we betoveren.
En zo blijft de vraag van Cervantes hangen in de ruimte tussen ons: *Wat zie je? En wat kies je te blijven zien?*
Het antwoord bepaalt niet alleen wie Don Quichot is.
Het bepaalt wie wij zijn.
En mogelijk ook: wie we weigeren te zien.
Donderdag 18 december 2025
19:30 – 21:00
📍 Nieuw Zuid (Schelde 21)
Thema:
De Man van La Mancha. Don Quichot (Miguel de Cervantes)