reflecties op literatuur, kunst, gevoel, architectuur, samenleving
reflecties op literatuur, kunst, gevoel, architectuur, samenleving
1. Inleiding – Het gedicht en de zee
Tijdens ons eerste Salon Nieuw-Zuid begonnen we met poëzie.
Ik las een eigen vertaling voor van het gedicht The Idea of Order at Key West van Wallace Stevens – in het Nederlands: Het idee van orde op Key West.
Het is een gedicht over een vrouw die langs de zee wandelt en zingt. De zee zelf heeft geen stem, maar door haar zingen krijgt die zee een menselijke klank, een ordening, een vorm.
Ik had het werk getransponeerd naar ons eigen Nieuw-Zuid – het idee van orde in onze wijk, in onze gemeenschap.
We lazen samen, luisterden, en lieten de klanken bezinken.
Het was de aanzet tot een reeks vragen die ik op voorhand had voorbereid om het gesprek te leiden.
Die vragen vormden de structuur van de avond, maar het gesprek zelf vloeide vrij: persoonlijk, filosofisch, soms speels, soms diepzinnig.
Het werkte wonderlijk goed.
2. Verbeelding schept orde in chaos?
De eerste vraag die we bespraken was:
Schept verbeelding orde in chaos? Is dat scheppen bevrijdend, of soms ook beperkend?
Het kwam aan bod hoe verbeelding niet alleen een vorm van creatie is, maar ook van vrijheid.
Ik gaf het voorbeeld van mijn oom die aan de Antwerpse ring woont.
Ik vroeg hem eens: “Stoort dat lawaai jou niet?”
En hij antwoordde: “Nee, want als je je voorstelt dat het de zee is, klinkt het als muziek in de oren.”
Dat beeld raakte velen.
We beseften dat we lawaai kunnen horen als muziek, afhankelijk van hoe we luisteren.
Wanneer we bijvoorbeeld op reis zijn, in Spanje aan zee, dan zoeken we juist dat geluid op — het eeuwige ruisen van de golven.
Dezelfde klank die we thuis storend vinden, wordt dan troostend.
Dat bracht ons tot de gedachte dat verbeelding de wereld herschept, dat ze chaos tot orde maakt.
Maar orde is nooit neutraal — het impliceert grenzen, en grenzen kunnen ook bezit betekenen.
We filosofeerden verder: is scheppen altijd bevrijdend, of ook een vorm van beheersing?
Wanneer wij ordenen, leggen we ook vast. En wat we vastleggen, verliest soms zijn vrijheid.
3. Kunst en werkelijkheid
De tweede vraag luidde:
Een schilderij dat het licht anders vangt, maakt de wereld zelf lichter.
Ik vertelde over een ervaring bij een collega, die me een kunstwerk liet zien dat eerst leek op een rommeltje van koperdraad op de muur.
Hij vroeg: “Wat zie jij daarin?”
Ik zei: “Misschien een afwerking van een armatuur.”
Hij glimlachte, deed het licht aan, en plots verscheen op de muur het woord Ars Aequi — de kunst van de billijkheid.
Dat moment was magisch. Het leerde mij dat licht betekenis openbaart.
Zonder licht geen inzicht. Kunst verandert niet wat we zien, maar hoe we kijken.
Daaruit ontstond een boeiend gesprek over de drift om te ordenen.
Is dat een drift naar betekenis of naar macht?
In die spanning ligt ook het recht besloten. We hebben geprobeerd dat binnen te laten wandelen, maar niet de bovenhand te laten nemen.
De groep bleef filosofisch en open, met kunst als ankerpunt.
4. De stem van Nieuw-Zuid
De derde vraag was:
Is architectuur een vorm van grammatica?
We vroegen ons af: als een wijk een taal spreekt, is architectuur dan haar grammatica?
Ik vertelde hoe ik de indruk had gekregen dat de structuur van gebouwen mogelijk ook invloed zou kunnen hebben op de manier waarop mensen communiceren.
Ik gaf voorbeelden uit Palazzo Verdi, waar ik woon.
Het gebouw is L-vormig, waardoor bewoners elkaar vanuit hun loggia’s kunnen zien — soms schuin, soms recht, maar altijd enigszins verbonden.
Er wonen veel mensen, en bijna iedereen kent iedereen min of meer.
Die zichtlijnen creëren een gevoel van gemeenschap, van laterale nabijheid.
Daartegenover staat een ander gebouw, dat volledig verticaal is, en waar opvallend meer conflicten voorkomen.
We vroegen ons af of dat te maken heeft met de architectuur zelf. We kwamen er niet uit, want in een ander verticaal gebouw heerst een grote harmonie. Het kwam naar voor dat gemeenschappelijke ruimtes een rol kunnen spelen. Het salon ging overigens door in de prachtige gemeenschappelijke ruimte van Schelde 21, ook volgende keer is dat zo.
Een andere groep woont rond een patio, en daar heerst weer een ander soort sfeer — rustig, maar minder verbinding.
Zo groeide het inzicht dat architectuur een grammatica van samenleven vormt.
Ze bepaalt hoe de zinnen van ons dagelijks leven klinken: of ze verbinden, botsen of resoneren.
5. De gemeenschap als clan
Op dat moment schoof het gesprek als vanzelf naar het thema gemeenschap.
Het woord clan was gevallen, en dat bleek onverwacht vruchtbaar.
Het kwam ter sprake dat clan in onze tijd vaak negatief klinkt, maar dat het oorspronkelijk een positief woord was — denk aan de Schotse clans: families van trouw, warmte en onderlinge zorg.
Zo werd het gesprek over verbondenheid in Nieuw-Zuid.
We spraken over de WhatsApp-groepen die in de wijk bestaan; dat er verschillende groepjes zijn, terwijl we toch één gemeenschappelijke deler hebben: de liefde voor Nieuw-Zuid.
Iedereen woont hier graag. Dat alleen al schept een vorm van clan — een positieve, open gemeenschap.
6. Stilte als ordening
De vierde vraag luidde:
“Stilte is het wit van de bladzijde waarop betekenis kan verschijnen.
We spraken over wat stilte met ons doet.
Sommigen zeiden dat ze eerst even moeten nadenken voor ze spreken — dat stilte ruimte geeft om woorden te laten rijpen.
Anderen merkten op dat stilte soms ongemakkelijk voelt, maar dat juist dan iets nieuws kan ontstaan. Stilte en rust zijn nauw verbonden.
We kwamen tot het inzicht dat we in onze groep ruimte voor ieders ritme laten.
Dat stilte ook een vorm van luisteren is.
In de kunst heeft stilte een sacrale waarde, een moment van inkeer.
In het recht daarentegen is stilte vaak verdedigend — “men zwijgt ter verdediging”.
We bespraken hoe verschillend die betekenissen zijn, en wat dat zegt over onze omgang met waarheid.
In de kunst opent stilte, in het recht sluit ze af.
En in het samenleven — daar heeft stilte soms het laatste woord.
7. Taal in poëzie en recht
De vijfde vraag was:
Poëzie opent betekenissen; recht sluit ze tijdelijk.
We vroegen ons af wat er zou gebeuren als het recht zich poëtischer zou uitdrukken.
Zou dat de mens achter de regel dichterbij brengen? Bijvoorbeeld in ruimtelijke ordening?
De algemene indruk was dat recht en poëzie elk hun domein hebben — het recht moet duidelijk zijn, poëzie mag ambigu blijven.
Toch is er verwantschap: beide zoeken naar orde, betekenis en rechtvaardigheid.
Poëzie opent mogelijkheden; recht structureert ze tijdelijk.
En ergens tussen die twee beweegt het menselijke gesprek.
8. Makers van de wereld
Vanuit Stevens’ vers — “She was the single artificer of the world in which she sang” — stelden we de vraag:
Zijn wij mede-makers van de wereld waarin we leven, of enkel luisteraars?
Daaruit ontstond een dialoog over taal en dialecten, maar ook de talen van de expats en nieuwkomers in Nieuw-Zuid.
We erkenden dat dit een wijk is vol stemmen, accenten en ritmes.
De veelheid maakt het soms complex, maar ook rijk.
We zagen onszelf als mede-makers van een levende tekst: de wijk als gedicht in wording, waarin iedereen een strofe bijdraagt.
9. Architectuur, ruimte en harmonie
We keerden terug naar de architectuur van Nieuw-Zuid.
We spraken over hoe de gebouwen de communicatie met de lucht, het licht en de natuur mogelijk maken.
Met zijn 65% groenruimte is Nieuw-Zuid een wijk van open adem.
De terrassen, loggia’s en dakterrassen nodigen uit tot verbinding met buiten.
Toch viel het op dat veel dakterrassen ongebruikt blijven.
We vroegen ons af waarom: misschien tijd, misschien gewoonte, misschien schroom.
Er kwamen ook praktische thema’s ter sprake — hier en daar overlast, een zwerver, een donker hoekje waar iets niet pluis is, en het probleem van lichtvervuiling: soms te fel, soms te zwak.
Toch was de toon positief.
We voelden trots en tevredenheid: we leven graag in Nieuw-Zuid.
Het samenleven is niet altijd eenvoudig — maar dat maakt het menselijk.
Een nieuwe wijk is een nieuwe wereld, en wij leren nog spreken in haar grammatica.
10. Slotreflectie
We sloten af met Stevens’ woorden:
“In ghostlier demarcations, keener sounds.”
De regel bleef hangen als een echo.
Hij beschrijft hoe helderheid ontstaat juist in het vage, hoe scherpte zich toont in stilte.
Zo voelden wij het ook: dat het salon niet draaide om besluiten, maar om resonantie.
Niemand had zich onveilig gevoeld; er was warmte, nieuwsgierigheid, en gedeelde vreugde.
We verlieten de ruimte met het besef dat orde geen stilte is, maar het vermogen om verschil te laten klinken zonder dat het tot breuk komt.
Dat was de geest van de avond —
De weerklank van de zee van Stevens in de stemmen en stiltes van Nieuw-Zuid.
